Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

 

Artikel 61 De hoogte van de loongerelateerde uitkering en de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering
1
De loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand:
a
0,75 x (A-B x C/D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
b
0,7 x (A-B x C/D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat. Hierbij staat:
* A voor het maandloon;
* B voor het in de desbetreffende kalendermaand verworven inkomen;
* C voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is berekend;
* D voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2
De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering komt overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzekerde ten minste zijn overblijvende verdiencapaciteit als bedoeld in het derde lid benut of indien voor hem geen inkomenseis als bedoeld in artikel 60 geldt.
3
De overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het tweede lid, is gelijk aan twee maal de inkomenseis, bedoeld in artikel 60, tweede lid.
4
De loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering bedraagt voor de verzekerde die ten minste 50 % van doch minder dan zijn overblijvende verdiencapaciteit benut, per kalendermaand: 0,7 x (E-F x G/H). Hierbij staat:
* E voor het maandloon;
* F voor de overblijvende verdiencapaciteit;
* G voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering is berekend;
* H staat voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
5
Indien de hoogte van de uitkering, bedoeld in het vierde lid, per kalendermaand minder bedraagt dan G ? H waarbij:
* G staat voor het uitkeringspercentage, bedoeld in het zesde lid; en
* H staat voor het minimumloon per maand of het maandloon in het geval het minimumloon per maand hoger is dan het maandloon,
wordt de hoogte van de uitkering, bedoeld in het vierde lid, vastgesteld op G ? H, doch ten hoogste op 0,7 x (A-B x C/D), als bedoeld in het eerste lid.
6
Het uitkeringspercentage, bedoeld in het vijfde lid, bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
a
0-35%, 0%
b
35-45%, 28%;
c
45-55%, 35%;
d
55-65%, 42%;
e
65-80%, 50,75%; en bij
f
80% of meer, 70%.
7
De hoogte van de uitkering, bedoeld in het vijfde lid, wordt eerst nadat een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid ten minste twee kalendermaanden heeft voortgeduurd, herzien.
8
Onder inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan het inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven.
9
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere en zonodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot het inkomen, bedoeld in het achtste lid. Daarbij kunnen tevens nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van dat inkomen alsmede van de periode waarop die vaststelling betrekking heeft.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •